De ruitenwissers trekken dikke natte strepen op het raam. Het piepende geluid irriteert Jelgert. Door het wazige raam kan hij nog net zien dat de matrixborden aan gaan. “Shit, ook dat nog. Nou kom ik nooit meer op tijd.” Hij kijkt op zijn navigatie en ziet dat de vertraging ten minste vijftien minuten is. “Het is nog ruim twintig kilometer.” Hij kijkt op zijn gouden horloge die hij ooit tijdens een pokerwedstrijd had gewonnen. “Tien voor vijf. Dat gaat krap worden.” Hij zoekt op zijn navigatie naar een alternatieve route. Uit zijn oogzoeken ziet hij de rode remlichten oplichten en kijkt verschrikt op. Uit volle macht trapt hij op zijn rem. Het rempedaal trilt als de ABS aanslaat. De auto voor hem komt heel snel dichterbij. Zijn handen knijpen het stuur vast, “Shit, shit, shiiit.” Eindelijk komt hij tot stilstand op nog geen vijf centimeter van de blauwe BMW voor hem. Eventjes blijft hij zitten en laat met een sissend geluid langzaam zijn adem ontsnappen. De knokkels van zijn handen zijn spierwit. Als hij zijn handen langzaam ontspant, plakken ze nog even aan het stuur vast. Dat was bijna misgegaan. Het zal hem toch niet gebeuren dat hij op zijn laatste dag de boel verklooit. Een luide toeter achter hem haalt hem uit zijn gedachten. Hij ziet in zijn spiegel iemand driftig gebaren. Voor hem ziet hij dat de auto’s inmiddels weer zijn gaan rijden. “Rot op man,” schreeuwt hij in zijn spiegel, “Doe ff rustig. Je ziet toch dat ik bijna een klapper maakte.” Hij steekt zijn middelvinger omhoog naar de bestuurder achter hem. Waarschijnlijk zal die het door de regen helemaal niet zien, maar het geeft wel een beter gevoel. Hij strijkt met zijn hand door zijn haren en checkt de spiegel om te zien of zijn haar nog een beetje goed zit. Het valt mee. Langzaam geeft hij weer gas om zijn route te vervolgen. Op naar de bestemming van zijn een-na-laatste pakketje van vandaag en hopelijk voor altijd. In gedachten doet hij wat rekenwerk. “Hopelijk net voor zes uur, laatste pakje afleveren als het tenminste niet nog meer tegenzit. Daarna thuis koffer pakken. Ellen is rond half acht bij mij, dus als we opschieten zijn we ruim op tijd op Schiphol.” Zijn hand gaat onbewust naar zijn binnenzak en onder zijn overall voelt hij de papieren tickets tegen zijn borst drukken.
Inmiddels is de file wat opgelost en kan hij weer met normale snelheid rijden. Met een blik op zijn navigatie ziet hij dat even verderop nog een file staat. Hij kan deze afslag nog pakken, maar hij zit op de tweede baan. Het zet zijn richtingaanwijzer aan en begint naar rechts te sturen. Die auto naast hem gaat vanzelf opzij denkt hij. Niet dus, die achterlijke idioot blijft gewoon rijden. “Audi rijders,” moppert hij hardop. Hij stuurt nog verder naar rechts en drukt een paar keer op zijn toeter. Nu lijkt die sukkel het door te hebben en staat boven op zijn rem. Jelgert snijdt zijn bestelbus vlak voor hem langs en kan nog net de afslag pakken. De auto achter de Audi zat blijkbaar niet op te letten en klapt met een aardige snelheid achterop de Audi. In zijn spiegel ziet hij dat daarachter nog een paar auto’s op elkaar klappen. Als hij de bocht van de afslag neemt, ziet hij nog net dat er een grote kettingbotsing is ontstaan. “Moet je maar opletten als je rijdt,” denkt hij met een grijns op zijn gezicht.
Even later racet hij met tachtig kilometer door een woonwijk. Hij moet en zal de pakketjes op tijd afleveren. Het gaat hem niet gebeuren dat hij pas na zessen klaar is. De dinsdagmiddagman levert altijd netjes dinsdagmiddag af, niet ’s avonds. Zijn reputatie staat op het spel. “Ah, hier is het.” Hij draait een lange saaie straat in met aan twee kanten huizen. “Ff kijken, nummer 32, dat moet rechts zijn.” Hij stopt bij een huis met een volledig betegelde tuin. In de tuin ligt allerlei troep, twee uit elkaar gesloopte motors en een stuk of vijf fietsen. “Waarschijnlijk gejat,” denk hij. De meeste plaatsen waar hij pakjes moet afleveren, zijn in een bepaalde staat van verval, maar deze scoort wel een negen op de bouwval-schaal. Jelgert laat zijn auto midden op straat staan met de motor draaiend. Hij loopt naar de achterkant van zijn bestelbus en pakt het pakketje uit de bijna lege laadruimte. Grote druppels waaien hard in zijn gezicht. Hij zet zijn capuchon op. Op zoek naar de voordeur wurmt hij zich tussen het metalen afval door. natuurlijk is er geen deurbel dus ramt hij met zijn vuist tegen de voordeur. Even later gaat de deur open. Een ongeschoren man snauwt “Je bent laat man, mijn klanten zitten te wachten.” Jelgert kijkt op zijn horloge. “Het is half zes, dus nog ruim op tijd,” zegt hij met een grote grijns en hij geeft het pakketje aan de man die hem een dikke envelop teruggeeft. “Alles zit erin,” zegt de man, “tel maar na.” Jelgert steekt de envelop achteloos in een zak van zijn overall. “Niet nodig, meneer Delouis telt het wel na. Als het niet klopt weet hij je te vinden.” Geschrokken steekt de man beide handen omhoog alsof hij iets wil afweren. “Nee, nee het klopt echt.” Hij kijkt nog even links en rechts de straat in en doet snel de deur dicht. Als Jelgert zich omdraait om weg te lopen hoort hij een zwaar slot dichtschuiven.
Terug in de auto schudt hij de nattigheid van zich af. Op zijn computerscherm meldt hij eerst zijn afgeleverde pakketje af. Zo weet zijn baas dat het op tijd en op de juiste plaats is bezorgd. Hij pakt de envelop uit zijn zak en toetst de cijfercombinatie in op het kluisje dat zich net achter de bijrijdersstoel bevindt. Op het moment dat hij de envelop in de kluis wil leggen, ziet hij dat het open is. Een moment aarzelt hij, maar dan legt hij de envelop toch in de kluis. Het zou niet slim zijn om van zijn baas te stelen. De vorige dinsdagmiddagman hadden ze gevonden hangend aan een balk in zijn huis. Zelfmoord had het politierapport gezegd, maar Jelgert wist wel beter. Het is verdomd lastig om jezelf aan je eigen darmen op te hangen. Hij was blij dat hij eindelijk uit dit wereldje kon stappen. Hij had zijn gokschulden grotendeels afgelost en na vanavond maakte het allemaal niet meer uit. Op Barbados zouden ze hem nooit vinden. Het had veel moeite en geld gekost om voor hem en Ellen een nieuwe identiteit te laten maken. Hij kon nog steeds niet begrijpen dat ze voor hem had gekozen, de mooie blonde Ellen. Hij had haar voor het eerst gezien op die pokeravond. Ze liep aan de arm van Marc Delouis, de baas van het casino. Ze was duidelijk zijn meisje dus had hij haar alleen van een afstand bekeken. Je blijft van de vrouw van de baas af. Zeker als je baas de bijnaam ‘Het Beest’ heeft. Een paar maanden later was ze naar hem toegekomen en vroeg ze hem om hulp. Ze wilde ook weg uit die wereld. Hij was op slag verliefd maar het was te gevaarlijk. Zo was hij op het idee gekomen om samen met haar een nieuw leven op te bouwen.
Een geluid uit zijn computer geeft aan dat het adres van de volgende pakketje is binnengekomen. Ze sturen altijd het volgende adres pas als het pakketje aan de beurt is. “Veiligheid voor alles,” had Marc Delouis gezegd. “Nog één te gaan. Eens kijken waar die naartoe moet.” Hij typt het adres in op zijn navigatie. “Hmm, dat is vreemd, dat is midden in een weiland. Nou ja, eerst maar die kant op rijden. Het is niet ver en zo te zien vlak bij mijn eigen huis. Met een beetje geluk red ik het zelfs nog voor zessen.” Vol gas scheurt hij weg in de richting die zijn navigatie aangeeft. Een kleine tien minuten later is hij op de plek van bestemming. Hij stopt de auto en kijkt om zich heen. Inmiddels is het bijna donker geworden, maar het is inderdaad een weiland. Behalve een paar verzopen koeien ziet hij verder niets dat op een huis lijkt. Hij checkt het adres nog een keer en dat lijkt te kloppen. Nerveus gaat hij met zijn hand door zijn haar. Hij opent het dashboardkastje en pakt het pistool dat daar voor de zekerheid ligt. Hij stapt uit en loopt om de auto heen. Het laatste pakketje is vrij groot en vierkant, zeker veertig bij veertig schat hij. Ziet er niet uit als een standaard bezorging. Terwijl hij het pakket uit de wagen pakt ziet hij dat er een wit briefje uitsteekt. Misschien staat er iets op dat aangeeft waar het naartoe moet. Om het niet zeiknat te laten worden, neemt hij het pakket mee naar de bestuurdersstoel. Voorzichtig opent hij het briefje. Hardop leest hij de met grote letters geprintte zin: “Veel plezier op Barbados!” Hij schrikt van de bonk waarmee zijn pistool op de bodem van de bestelbus valt. Met trillende handen maakt hij voorzichtig de doos open. Aan één van de flappen van de doos kleeft een blonde haar. Als hij de flappen opent, kijkt hij recht in de levenloze blauwe ogen van zijn Ellen.